Op 20 november jl. bracht de Raad van State (eindelijk) haar advies uit op de Wet betaalbare huur. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om een deel van de vrije huursector te reguleren door de maximale huur voor woningen tot 186 huurpunten of minder te reguleren, Dit staat gelijk aan een maximale maandhuur van 1123 euro. Op die manier zou een deel van de woekerhuren in de vrije sector aangepakt kunnen worden en worden meer huurwoningen voor mensen met een zogenaamd middeninkomen bereikbaar. Voor Amsterdam zou zo de helft tot een derde van de particuliere huursector (30% van de Amsterdamse woningvoorraad) weer gereguleerd worden.
Vanzelfsprekend zijn beleggers, vastgoedbedrijven en projectontwikkelaars woedend over dit voorstel. Een lawine van soms hysterische reacties kwam uit die hoek. “Als dit gebeurt gaan wij alle huurwoningen verkopen, worden er geen huurwoningen in het middensegment meer gebouwd en blijven er bijna geen vrije sectorhuurwoningen meer over. De vrije sector huurwoningen die overblijven zullen nog veel duurder worden”. Zo is hun argumentatie.
Vreemd genoeg volgt de Raad van State in haar advies deze lijn: “de vraag is of de wet betaalbare huur de woningzoekende helpt en of deze wet leidt tot voldoende betaalbare huurwoningen”. Blijkbaar is het niet bij de RvS doorgedrongen dat de woningzoekende door de explosie (enorme toename) van de vrije huursector in Amsterdam allang van de woningmarkt is afgeblazen. Elke woning van 30 m2 of meer binnen de Amsterdamse ring valt nu in de vrije sector. Huren van 1500 tot 2500 euro/ maand zijn hier standaard geworden. De “goed werkende vrije huurmarkt” zorgt ervoor dat ook mensen met de betere middeninkomens geen betaalbare huurwoning meer kunnen vinden is.
Het HNA stelt: Bescherm de woningzoekende en de huurder door de hele woningmarkt te reguleren. En laat de woningcorporaties ook woningen in het middensegment bouwen, helemaal als ontwikkelaars dat niet winstgevend genoeg meer vinden.
Het ministerie reageerde op het RvS advies door het wetsvoorstel beter te gaan onderbouwen.
Afhankelijk van de vorming van een nieuwe regering zal het wetsvoorstel waarschijnlijk ergens in 2024 in de Tweede Kamer besproken worden. De regulering zal dus nog wel even op zich doen wachten.